Het Nederlandse leger in 1815
Omdat er steeds meer dreiging kwam vanuit een herrezen Frankrijk werd het leger in allerijl gemobiliseerd. Binnen de kortste keren werden 30 infanterie bataljons, 10 cavalerie eskadrons en 10 artillerie batterijen in paraatheid gebracht. Met name het op sterkte brengen van de artillerie batterijen bleek een zware opgave. Zeker in het zuiden was dit een groter probleem dan in het noorden.
Uiteindelijk hadden De Nederlanden op 12 juni 1815 een mobiel leger op de been gebracht waaronder 9 artillerie batterijen welke een sterkte hadden van 72 officieren, 2524 manschappen en 2559 paarden. Van deze 9 batterijen waren er overigens maar 7 volledig mobiel en uitgerust met voldoende paarden. Het totale leger bestond uit ongeveer 31000 man. Dit hield in dat er 1,8 kanon was op iedere 1000 man terwijl de standaard in die tijd 2,5 kanon per 1000 man was. Zeker voor een ongetraind leger als dat van De Nederlanden was dit een zware onderbezetting. Behalve alle problemen rondom de bezettingsgraad van personeel en paarden was er dus ook nog de slechte getraindheid van de manschappen. De commandant van het Nederlandse leger, Prins Willem van Oranje, zorgde er daarom voor dat iedere eenheid dagelijks een aantal uren moest oefenen om tot een acceptabel niveau te komen.
Het tekort aan paarden werd indirect veroorzaakt door de catastrofale campagne van 1812 in Rusland. Toen Frankrijk in 1813 met spoed het Franse leger aan het wederopbouwen was werden in alle bezette landen paarden geconfisceerd. Hierdoor waren er in 1815 nog steeds onvoldoende (geschikte) paarden voor de artillerie. Veel batterijen werden dus tijdens de Waterloo campagne getrokken door paarden die eigenlijk niet geschikt waren voor militair gebruik.
Het Nederlandse leger bestond voor de slag bij Waterloo uit 3 infanterie divisies en 1 cavalerie divisie welke kwamen te vallen onder de Anglo-Allied Forces. De commandant van deze grote krijgsmacht was Sir Arthur Wellesley, The Duke of Wellington. De artillerie batterijen werden standaard ondergebracht bij een infanterie divisie. De eenheid die Saluutbatterij Atkins uitbeeldt, een sectie (Winssinger) van het 4e bataljon Artillerie van Linie, viel onder de 2e brigade van Kolonel F.W. van Goedecke en dus niet, zoals nog steeds door velen gedacht, onder de 1e brigade van Generaal-Majoor W.F. Graaf Van Bylandt. Beide brigades vielen onder de 2e divisie welke werd geleid door Luitenant-Generaal Baron H.G. de Perponcher.